Het verhaal van Fien

Op de ochtend van 15 november 2012 had ik nog ontelbare dromen en ambities, in de middag nog maar één: kanker overleven. Het enige dat ik nog wilde was mijn familie om me heen. Zo snel en zo dichtbij mogelijk.
In de bijna vijf maanden (lees het artikel 'Race van haar leven') van behandelingen werd het Meander mijn tweede thuis en de artsen en verpleegkundigen mijn tweede familie. Bij hen voelden ik en mijn gezin ons thuis. Het Meander zorgde voor mij én voor mijn ouders, zus en vriend Jelle. Ze speelden bordspelletjes met ons, namen een deel van onze zorgen weg en bleven ’s avonds uren aan mijn bed zitten als ik niet durfde te gaan slapen. Alle chemo’s, operaties en slecht- en goed-nieuwsgesprekken, we hebben het met z’n allen gedaan.
Nadat dokter Fijnheer me op 4 april 2013 knuffelde en zei dat het ons samen gelukt was, wilde ik niets liever dan iets terug doen. Zorgen doe je immers voor elkaar en ook ons ziekenhuis heeft hulp nodig. Ik besloot de CityRun Amersfoort van juni 2013 om te toveren tot een sponsorloop (lees het artikel 'Je realiseert je wat gezondheid is'). Zo zamelde ik geld in voor de familiekamers in het nieuwe ziekenhuis. Rennen voor het Meander deed me zo goed, dat ik besloot ook mee te doen aan de Dokters en Zustersloop van november 2013. Jelle en ik rekruteerden samen een team van familie en vrienden. We haalden geld op voor bedbanken, een revalidatietuin en een speciale badkamer voor de kankerpatiënten.
Vechten tegen kanker hoef ik gelukkig niet meer,knokken met de nasleep wel (lees het artikel 'Woorden schieten soms tekort'). Samen met de Vriendenstichting hoop ik het verblijf en ziekteproces van huidige en toekomstige patiënten van het Meander aangenamer te maken. Zullen we vrienden worden? Dan help jij ook ons mee.
Column Fien (Meanderstroom najaar 2016)
JA, IK WIL
Daar zitten we dan. Tegenover elkaar, in de koffiecorner van de Hema, op neutraal terrein. Voor het eerst in drieënhalf jaar, uitgepraat. Het lijkt stil, maar we hebben allebei nog nooit zoveel gezegd zonder woorden. Ik denk aan hoe ik hem belde, vanaf de spoedeisende hulp, bijna 4 jaar geleden. Pas één week echt een stelletje, hopeloos verliefd. “Jel, ik heb kanker. Kom je eraan?” Een uur later stond hij er en daarmee gaf hij antwoord op de vraag die ik achteraf gezien eigenlijk stelde. Ja, hij wilde. In voor en tegenspoed, hij bleef. Tot de dood ons scheidt.
Nerveus graai ik in mijn tas naar de nu losse sleutel van het huis waar we samen zoveel hebben meegemaakt. Ik denk aan hoe ik er voor het eerst op bed zat, met mijn pruik op. “Doe hem nou af, Fien”, zegt hij. Mijn vingers trekken aan de lange, vreemde bruine haren. Ze vallen op de dekens en hij zegt: “Je bent nog steeds een lekker wijf”.
We hebben het zo goed gedaan. Met trillende vingers schuif ik de sleutel zijn kant op. Een heel leven meegemaakt, samen, in zo’n korte tijd. Ons geheim: hij was Jelle, ik was Fien. Geen verzorgende partner en patiënt. Dat bleef. Tijdens de chemo’s en toen we hoorden dat we afscheid van elkaar moesten nemen. Terwijl hij knokte tegen zichzelf en toen we begrepen dat de kanker onze wens op een kindje verpestte. Pas maanden later, in onze strijd om een ‘normaal’ leven, veranderde er iets. Gefixeerd op de weg omhoog raakten we elkaar kwijt. Alleen nog Jelle. En alleen nog Fien.
“Ik hou van jou”, fluistert hij buiten, zijn armen stevig om me heen. Terwijl hij zich terugtrekt, neemt hij een stukje van mij met zich mee. “Ik ook van jou”, fluister ik terug. Achteraf gezien zei ik iets anders, maar ik snap dat hij het in de keiharde stilte die volgde niet meer heeft gehoord. Ja, ik wil ook. In ziekte maar vooral in gezondheid. De dood kan ons niet scheiden, het is het leven dat het soms zo moeilijk maakt.
Column Fien (Meanderstroom voorjaar 2016)
KLEURRIJK
Een rilling loopt over mijn rug. Mama trekt mijn muts verder over m’n kale hoofd en helpt me in een rolstoel. De wielen denderen over het paadje naar de Spoedeisende Hulp in de Lichtenberg. Het oude ziekenhuis slaapt al. De tl-verlichting steekt kil af tegen de zwarte decembernacht. In de wachtkamer tilt mama me op een stoel. “Fien Vermeulen, ze kreeg koorts vannacht na de chemo van vanmiddag”, hoor ik haar zeggen terwijl ze naar me kijkt. Haar stem trilt, ze is moe en bezorgd. Kotsmisselijk en zwetend hang ik in het houten stoeltje. De zitting doet pijn aan mijn botten. Mijn ogen rollen in hun kassen. Keep it together. “Wanneer is ze aan de beurt?”, mama wordt onrustig. “Het gaat wel”, fluister ik. Ze heeft tranen in haar ogen.
De wachtkamer lijkt een tombe. Grijs en zonder ramen. Dan zie ik vanuit mijn ooghoek een piepklein schilderijtje. Zo’n goedkoop canvas doek van de Action met bloemen in gietertje. Het hangt scheef. Ik tel de kleuren en de bloemblaadjes, focus me op iedere centimeter. Zit daar nou een beestje? Langzaamaan lost de grauwe kamer op en vergeet ik dat de stoelleuning een blauwe plek maakt op mijn arm. Een klein, kleurrijk stukje op de muur. Dat is het enige wat overblijft.
Wachtkamers – de spoken in mijn nachtmerries. Je bent er ziek of zenuwachtig, vaak beide. Volgende week zit ik er weer. Hart in m’n keel, gefixeerd op de deur waar dokter Fijnheer uitkomt. Zal hij lachen? Anders weet ik wel hoe laat het is. Een zachte stoel, een prachtig schilderij of een lekkere ruikende plant lost de misschien spanning niet op en maakt je niet beter – maar ik zal nooit vergeten hoe dat piepkleine canvas me door de nacht heen sleepte. Bedenk je dan nog eens wat de aankleding van ons nieuwe ziekenhuis betekent.
Column Fien (Meanderstroom najaar 2015)
NIEUW(S)
Als zesjarige keek ik voor het eerst naar het NOS Jeugdjournaal. Dat kwartiertje met Aldith Hunkar was het enige moment dat ik verstild voor de tv zat. Magisch, al die verhalen die ze alleen aan mij vertelde en geen was hetzelfde.
Ieder jaar werkte ik harder aan mijn doel: nieuwslezer worden. De dag dat ik Aldith tegenkwam op Het Grote Interviewgala in Amsterdam, greep ik mijn kans. Ik duwde iedereen opzij, haalde haar in op de trap en zei: “Ik heb een droom en jij moet me helpen.” En dat deed ze.
Nieuws. Na mijn diagnose wilde ik er niks meer van weten. Geen kranten, geen NOS Journaal en geen letter meer op papier. Tot mijn behandeling klaar was. Ik solliciteerde naar een baan als freelance correspondent. Doodmoe, 47 kilo, met één millimeter haar en gebracht door mijn vader. Mijn eerste driehonderd woorden schreef ik in veertien uur, vanuit bed. Stukje bij beetje ging het sneller, steeds beter, telkens meer nieuws.
Opeens is het dan toch zo ver: mijn droombaan. ’s Avonds niet kunnen wachten tot het ochtend is en huppelend door kantoor naar de studio. Soms herken ik weer stukjes van mijn vroegere zelf. Ik ervaar letterlijk en figuurlijk zoveel nieuws dat ik de magie ervan opeens snap – en ook waarom ik er een tijd niks van wilde weten.
Nieuws kan je nekharen rechtovereind laten staan, tenenkrommend zijn. Je laten lachen, schreeuwen of doen verstillen. Met vlagen veracht of koester je het. Het verscheurt of brengt tranen van geluk. Nieuws verbindt en verdeelt, beleert, daagt uit of verrast. Maar boven alles is nieuws altijd in beweging. Leven is eigenlijk net zo. Tot het stilstaat. Door kanker kon ik even geen kant meer op, terwijl de persen maar bleven rollen; te confronterend. Nog steeds hou ik het niet altijd bij, maar ik zit er wel weer bovenop. Op het nieuws én op het leven. Niks willen missen, is niet realistisch. Wel is het een mooi streven, bedenk ik vlak voor de jingle van het achtuurjournaal in mijn koptelefoon dreunt en het lampje van mijn microfoon aanspringt.
Column Fien (Meanderstroom voorjaar 2015)
WINDKRACHT
Sloffend loop ik over straat. Ik luister naar het geluid van mijn laarzen die over het asfalt slepen. De wind blaast mijn haar uit mijn gezicht en ik denk aan een spreuk op een kaartje dat ik ooit kreeg. Het is de tegenwind die de vlieger doet stijgen. Als (ex-)patiënt probeer je constant van de grond te komen. Behandelingen, dromen en wensen bijstellen, knokken tegen vooroordelen en je leven oppakken. Je maakt er het beste van, maar in iedere volgende fase word je geconfronteerd met je verleden. Tegenwind controleren, kost veel kracht. Opstijgen lukt uiteindelijk altijd, maar met iedere nieuwe windvlaag kost het meer moeite om de juiste stroming te vinden.
De afgelopen maanden schoot ik als een speer naar boven. Mijn carrière en energielevel zaten in de lift en ik kon eindelijk gaan nadenken over een verre reis. Plotsklaps werden mijn kaarten echter weer voor me gelegd. Het lijkt erop dat de chemo mijn kinderwens een behoorlijke schop heeft gegeven. En mijn droombaan, die binnen handbereik was, laat toch nog even op zich wachten. De plannen die ik ooit maakte voor mijn toekomst heb ik de afgelopen week voor de zoveelste keer bijgesteld. Prioriteiten bepalen, wensen op de lange baan schuiven en dromen tijdelijk bevriezen. Soms doet het zeer als ik bedenk waar ik jaren geleden was. Een meisje met een wereld vol keuzes aan haar voeten en zelfgecreëerde kansen voor het oprapen.
Kanker maakt een hoop stuk, maar je persoonlijkheid kan zelfs chemo niet kapot krijgen. Tijdens het sjokken dwarrelt mijn gedachtestroom geleidelijk een andere kant op. Ideeën, oplossingen en de zin om ze te gaan aanpakken borrelen omhoog. Ik draai me om en loop naar huis met de wind in mijn rug. Dalen bestaan alleen als er ook pieken zijn, bedenk ik me, terwijl ik mijn hakken hard op de straatstenen hoor klikken.
Column Fien (Meanderstroom november 2014)
ONDERWEG
Zoekend naar mijn toilettas gooi ik mijn strandhanddoek op de vloer. Het zilte zand kriebelt aan mijn voeten en ik waan me weer in Sardinië, tot mijn telefoon gaat. “Met Nucleaire Geneeskunde, we moeten uw PET-CT scan plannen.” Einde vakantie! Al vlieg ik naar Sydney, ik kan niet weglopen voor wat me altijd achtervolgt. Ermee leren dealen is dus de enige manier.
Als controles dichterbij komen, verdwijnen mijn rationele gedachten. Mijn focus verplaatst zich naar mijn lichaam, de komende scans en de angst voor opnieuw kanker. Ik voel dingen die er niet zijn en maak mezelf wijs dat ik weer ziek ben. Gelukkig werkt dit principe ook de andere kant op, daarom schrijf ik dagelijks op wat er goed gaat. Mijn witboek staat bomvol positieve bewijzen als geluksmomenten en vooruitgang. Daarmee wapen ik mezelf tegen negatieve gedachten over terugvallen, stilstaan of de toekomst: mijn liefste wens en grootste vijand.
Verder leven na een ernstige ziekte is als fietsen. Fietsen is moeilijk als je krampachtig naar je voorwiel kijkt, bovendien mis je dan alles om je heen. Vooruitkijken is de doodenge oplossing. Je ziet dan immers allerlei potentiële gevaren die je kunnen doen wankelen of verdwalen. Ik blijf oefenen en zoeken naar evenwicht. Langzaam zal ik ontspannen en weer oog krijgen voor mijn omgeving en de mooie dingen die op mijn pad liggen. Uiteindelijk zal ik genieten. Controles zijn slechts een omleiding, op weg terug naar mijn route. Bestemming onbekend, maar ik wil meer zien dan mijn voorwiel.